Rotterdam. Zondag 7 april. Op een voor mij zeer vroeg tijdstip (7.00 uur) mijn bed uit om mee te doen aan de marathon van Rotterdam. Nou ja, marathon: 10,6 km en om dat wat stoer te laten klinken (?) noemen ze dat ‘een kwart marathon.’ Voor tienduizenden mensen die net als ik ook die 10,6 (of 42,2) wilden lopen is zo’n run ook veel stil staan en wachten. Zo’n drie kwartier… En zo stond ik daar een beetje verzenuwd in de kou want schaduw. Onwetend waar de start was en hoe lang het wachten nog zou duren.
Vanaf 9.55 mocht ik gaan. Het loopje zelf was heerlijk. Mooi weer, een prachtige route, ongelooflijk veel mensen op de been. Mensen die het kennelijk allemaal niet erg vonden om vroeg op te staan, muziek te maken, borden op te houden, bemoedigingen te schreeuwen. En dan al die vrijwilligers en medewerkers van de stad Rotterdam: van de hekkenzetters en – ophalers, de bekertjes uitdelers, de kraampjes, de EHBO’ ers, de medaille-uitreikers, de vegers, de wegwijzers, de agenten en wat al niet. Indrukwekkend, een feestje.
Steunend, snotterend en hijgend kwam een aantal mannen en vrouwen over de finish maar ze finishten. Zo’n hijgende en proestende aankomst wilde ik voorkomen, daar ben ik geloof ik te ijdel of te trots voor, dus al vanaf oktober 2018 ben ik in training. Met een buurman die marathonlopers traint, is goed advies altijd dichtbij.
‘De laatste week niks meer doen. Rusten. Vroeg naar bed en geen alcohol’. Geen alcohol is al jaren na de carnaval geen probleem; dan vast ik namelijk. Tegenwoordig zeg ik “@IkPas” .
Ongetraind gaan lopen? Dat weet iedereen: niet doen. Het is natuurlijk een aanslag voor je knieën, voor je lijf en je spieren. Als er al veel kilometer in je benen zitten dan lijkt zo’n 10 km te doen. Het is vanzelfsprekend dat je zoiets moet leren.
Zo is het ook met een taal. Die moet je leren. Dat gaat niet vanzelf. Je moet ervoor trainen. Ook voor een taal als het Nederlands moet je veel doen wil je daarin een marathon kunnen lopen. Dat is studeren, oefenen, zitten en nog eens een tekst lezen, een boek open doen. Voor de langste vormen van middelbaar onderwijs mag je verwachten dat de beste docenten die je wilt hebben, getraind zijn.
Aan die taaltraining schort nogal wat. Mij lijkt het logisch dat je van alle schrijvers door de tijden heen, iets moet weten. Wordt niet meer getraind. Mij lijkt dat je iets moet weten over de geschiedenis van de taal: wordt niet meer getraind. Raar hè, dat niet iedereen moord en brand schreeuwt over docenten met zo’n slechte voorbereiding?
Op FaceBook ontspon zich enige tijd geleden een discussie over het Frans voor kinderen op de basisschool. ‘Ahhh, wat zielig’ was het bezwaar van vele moeders. Laat ik nu al jaren voor de lol Frans op een basisschool geven. En wat blijkt? Ook al doe ik eenvoudige kleine loopjes, wel onder begeleiding van een degelijke methode, de kinderen zijn soepel, maken tussensprintjes en zouden zomaar de 5 km kunnen lopen. Zonder gesnotter en gezwoeg. Logisch, toch? Zij zijn goed getraind op een moment dat hun lichaam dat makkelijk aan kan.
Waarom is het met de training vooral van de talen, vooral op VMBO en MBO-onderwijs zo slecht gesteld? Trainen en lopen. Meters maken. Zooooo voor de hand liggend.
Een taal leren en lopen: een feestje.